top of page

Alto de l'angliru

1570M || 16-09-2019

‘What’s the point of riding up a mountain when you are faster by foot’. Een mooie quote om mee te beginnen als je in de ochtend aan de ontbijttafel het boek nog eens doorbladerd. Vandaag is het dan zover, een berg waar ik niet zozeer naar heb uitgekeken. De uitspraak ergens als een berg tegenop zien moet hier vandaan komen, dat kan niet anders. De Angliru is met recht een berg om tegenop te zien. Inmiddels een legendarische beklimming uit verschillende edities van de Vuelta, maar voor velen dé reden om niet aan de Vuelta te beginnen als de Angliru op het programma staat. Waarom wij hem dan wel gaan beklimmen? Omdat het één van ‘onze’ bergen is, waarom anders? Ohja, dat wil dus zeggen dat voor de Angliru ‘onze’ regels gelden voordat we een sticker mogen plakken.

 

Voordat je aan een dergelijke klim begint wil je zeker zijn dat je warm bent. Een aanloop van ruim 70 kilometer met bijna 1500 hoogtemeters leek ons voldoende. Wat is het toch genieten om door dit landschap te rijden. Het voelt wat lieflijker dan de Alpen en de Pyreneeën, maar de stijgingspercentages zijn des te hoger. Je rijdt zogezegd door een optische illusie van slingerende wegen, naaldbomen en vriendelijke bergtoppen. 

 

De Garmins piepen, over 170m linksaf de Barrio Puenta Alta op. Nog voor we aan de klim beginnen besluiten we ons mentaal extra voor te bereiden onder het genot van een kop koffie en twee cola. Na een foto met een fan (Erwin R. die met een jongetje op de foto gaat die een Barcelona shirt aan heeft met F de Jong) en de gebruikelijke krachttermen gaan we verder. De schoenen klikken soepel in de pedalen en we draaien nu dan wel de Barrio Puenta Alta op. Ik vraag nogmaals aan Robert hoe zijn eerste ervaring in de bergen is. Hij antwoord hoe fantastisch hij het hier vindt en in gedachten schieten bij mij de stijgingspercentages door mijn hoofd die zo onder onze wielen door zullen rollen. Misschien is hij juist wel in het voordeel, hij heeft geen idee wat hem te wachten staat.

 

De weg begint omhoog te lopen en in de verte stapelen donkere wolken zich op. Voor zover ik het kan inschatten is dat precies de plek waar wij naartoe moeten. Nu heb ik niet alleen de zorgen of we überhaupt wel boven komen, maar nu begin ik mij ook nog zorgen te maken over de kleding die ik bij mij heb (en vooral wat ik niet bij mij heb). De benen draaien lekker rond en we kunnen een goed tempo aanhouden. Het is een vriendelijke weg met zo nu en dan een huisje en een hoofdschuddende Spanjaard die ons met een grijns aanstaart. De zon die wij eerder de dag hadden is helemaal verdwenen en de lucht neemt andere kleuren aan, met name in het grijze spectrum. Robert is verstandig en laat ons (Jetze, R. en mijzelf) rijden. Ik moet aan hem denken wanneer we met zijn drieën op het vlakke gedeelte komen. Deze monsterklim durft na ongeveer drie kilometer een knipoog te geven van ruim een kilometer valsplat. Ik ben blij dat ik nog bij R. in het wiel zit want Jetze zet hier behoorlijk aan. Met de grijstinten in de lucht is ook de wind komen opsteken en ik zou niet graag alleen zitten nu. De snelheid neemt af en de percentages toe, op dat moment besluit ik R. en Jetze te laten gaan. Deze berg heeft mij op papier genoeg doen schrikken om hier niet een potje blufpoker te gaan spelen. 

 

Op het moment dat ik het gaatje laat vallen ontmoet ik voor het eerst de ‘echte’ Angliru. Een slingerende weg waarin een aantal scherpe bochten kort achter elkaar liggen met de eerste serieuze percentages. 17% en gezien het harken van de twee mannen een paar meter voor mij ben ik er nog niet vanaf. Het verzet heb ik direct op standje koffiemolen gezet, maar ook de koffiemolen draait nu als een Senseo, een hoop herrie, troep en een schamel resultaat….in dit geval rol ik met een kleine vijf kilometer per uur over het asfalt. Intussen ben ik R. en Jetze uit het zicht verloren. Niet doordat het gat nu zoveel groter is geworden, want ik hoor ze nog steeds stumpen, maar wel door de ontzettende dichte mist waarin we terecht zijn gekomen. Vanuit het niets rijden we een niemandsland binnen, een land waarin de man samen met zijn fiets de grenzen moet verkennen. Na enkele minuten is ook het geluid vóór mij verdwenen en hoor ik enkel het ratelen van mijn eigen ketting. De druppels vallen van mijn helm op het stuur en de mist blijft plakken aan de pijnlijke benen. De percentages zijn weer wat vriendelijker geworden maar zelden zie ik minder dan 12% op mijn scherm. Even twijfel ik, zou ik het beruchte stuk al hebben gehad, want steiler dan de vorige kilometer kan toch niet?

 

Het antwoord laat niet lang op zich wachten, door de mist zie ik een groot bord met de gegevens van de volgende kilometer. Het eerste en ook het enige wat ik lees is; max 23%. Daar gaan we…… De strepen op de weg vertellen mij dat ik in het midden rij want de mist lijkt alleen maar dikker te worden. Ik rij van streep naar streep en de gedachten gaan diep. De beloofde 20% is begonnen en mijn cadans is letterlijk 0. Bij iedere slag komt mijn crank even tot stilstand voordat ik de volgende slag kan maken. Ik probeer mijzelf af te leiden van de pijn en vooral van de gedachten dat ik het niet ga halen. De aantrekkingskracht van het asfalt was nog nooit zo sterk voor het gele plaatje onder mijn schoen. En op dat moment, uit het niets doemt er een schaduw op uit de mist. De schaduw neemt de vormen aan van een wielrenner met zijn fiets in de hand. En nog voor ik besef dat er iemand staat hoor ik het Drents accent van Jetze mij toeschreeuwen. Lekker man! Kom op!! Het verbaast mij enigszins dat Jetze in deze vorm zijn voet aan de grond heeft, maar op dat moment geeft hij mij precies het zetje dat ik nodig heb. In plaats van opgeven verhoog ik de cadans en rol ik over de laatste paar meters boven de 20%. Waarschijnlijk een valse hoop, maar misschien kom ik R. ook nog tegen. Niet dat ik hoop hem tegen te komen met een voet aan de grond, want dit keer rij ik niet mee terug.

 

De percentages nemen weer ‘normale’ vormen aan en de druk kan ietwat van de benen af. Toch blijft het schommelen rond de 14%, dus in hoeverre de druk van de benen af is weet ik niet, maar het voelt fantastisch. Volgens de statistieken zou het einde in zicht moeten zijn, maar vooralsnog zie ik geen hand voor ogen. Totdat uit het niets een strakblauwe hemel zich presenteert en de zon mij vriendelijk verwelkomt. Ineens rij ik in een geweldige omgeving met hoge toppen, kale rotsen en grazende koeien. Dit, in combinatie met een afvlakkende weg, brengt mij in staande positie op de pedalen en ik schakel zelfs naar het buitenblad. De pijn is voor even uit de benen en ik geniet voor het eerst echt van deze klim. In de laatste bocht kom ik R. tegen die uit nieuwsgierigheid (nadat hij over de finish is geweest) om het hoekje kwam kijken. Wat verrast schreeuwt hij iets naar me en hij draait snel achter mij aan.

 

Aangekomen bij het verlossende bord waarop staat dat ik op de top sta, mogen de gele plaatjes eindelijk het asfalt op. Nog nooit heeft een beklimming zoveel pijn gedaan en nog nooit heeft een beklimming mij zo doen twijfelen. Wanneer ik R. in de ogen kijk zie ik gelukkig ook bij hem dat hij behoorlijk heeft moeten afzien. Niet veel later komt ook Jetze boven met een duidelijke uitdrukking op zijn gezicht. En dan, weer enkele minuten later, komt Robert de bocht om ‘vliegen’. Het moet gezegd, de Angliru als ‘ontgroening’ is iets van de buitencategorie. Een diepe buiging en de helm gaat voor hem af. 

 

Zodra wij onze eerste ervaringen hebben gedeeld komt er een verbaasde boer naar ons toe. In het Spaans laat hij ons weten dat hij het maar idioot vindt, die wielrenners hier, maar tegelijkertijd respect heeft voor de prestatie. En zo is het, je moet een beetje gek zijn, maar wat is het toch gaaf om weer op een nieuwe top te staan!

bottom of page